Overslaan en naar de inhoud gaan
#Erfbelasting #Estate planning #Private Client Services

Het gunstregime voor familiale vennootschappen in de schenk- en erfbelasting hertekend: een eerste blauwdruk, een eerste analyse

10/10/2025 | Leestijd: 17 minuten

De Vlaamse Regering heeft, in uitvoering van het Regeerakkoord 2024–2029, een reeks wijzigingen aan de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) aangekondigd met betrekking tot de schenk- en erfbelasting. Een belangrijk element hierin was de hervorming van het gunstregime voor de overdracht van familiale ondernemingen en vennootschappen. Deze hervorming krijgt thans concrete vorm in de ontwerpteksten van het Programmadecreet bij de begroting 2026. De wijzigingen zouden in werking treden vanaf 1 januari 2026.

Het eerste ontwerp van het decreet is door de Vlaamse Regering voorgesteld op 3 oktober 2025. Op 24 oktober 2025 werd een aangepaste ontwerptekst gepubliceerd, samen met een nieuwe Memorie van Toelichting. In dit nieuwe ontwerp werden de adviezen van de Raad van State en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) verwerkt, evenals de motivering voor de uiteindelijke keuzes en bijsturingen. 

De hervorming wordt gepresenteerd als een maatregel om “onrechtmatige achterpoortjes” te sluiten en het gunstregime opnieuw af te stemmen op zijn oorspronkelijke doelstelling en ratio legis. Het gebruik van de term ‘achterpoortje’ verdient naar onze mening nuancering. Hoe dan ook is het duidelijk dat de decreetgever vooral wil verhinderen dat ander patrimonium dan bedrijfsgerelateerd patrimonium onder het gunstregime wordt overgedragen.

In wat volgt gaan we uitgebreid in op de hervorming van het gunstregime voor familiale vennootschappen en ondernemingen. We focussen ons hierbij vooral op het gunstregime voor familiale vennootschappen. Deze tekst is oorspronkelijk geschreven naar aanleiding van het eerste ontwerp van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2025, maar na publicatie van het ontwerp van programmadecreet op 24 oktober 2025 bijgestuurd. 

Het gunstregime op vandaag 

Het gunstregime voor familiale vennootschappen houdt in dat de overdracht van aandelen van een familiale vennootschap kan genieten van een fiscale gunstregeling in het Vlaamse Gewest. Wanneer aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan, kan men deze aandelen:

  • schenken met volledige vrijstelling van schenkbelasting, of
  • vererven aan een verlaagd vlak tarief van 3% (tussen partners of in rechte lijn) in de erfbelasting of 7% (tussen anderen), in plaats van de progressieve tarieven die in de erfbelasting kunnen oplopen tot 27% (tussen partners of in rechte lijn) of zelfs 55% (tussen anderen).

Onder de huidige regelgeving zijn er, kort samengevat, vier voorwaarden die vervuld moeten zijn:

  1. De zetelvoorwaarde: de zetel van werkelijke leiding moet zich in de Europese Economische Ruimte bevinden;
  2. De participatievoorwaarde: de familie van de schenker of erflater dient een bepaald percentage van de aandelen met stemrechten te hebben;
  3. De handelsactiviteitsvoorwaarde: de vennootschap moet de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot voorwerp hebben en deze daadwerkelijk uitvoeren;
  4. De vennootschap moet een reële economische activiteit hebben. Om dit te meten bevat de regeling parameters die peilen naar het vastgoed op de balans en het personeel in de vennootschap. “Te veel” vastgoed en “te weinig” personeel zorgt ervoor dat de vennootschap dreigt te diskwalificeren voor het gunstregime, tenzij men toch bewijst dat de activiteit “reëel” is. Precies dit gegeven heeft aanleiding gegeven tot de rechtspraak, die de regering nu aanzet om wijzigingen in het stelsel aan te brengen.

Kritiek en aanzet tot hertekening van het huidige gunstregime

Volgens sommige waarnemers is toepassingsgebied van het Vlaams gunstregime voor familiale vennootschappen de voorbije jaren geleidelijk al te sterk uitgebreid, omdat het mogelijk zou zijn gebleken om ook vastgoed(-vennootschappen) onder die regeling over te dragen.

Een centraal element van de hervorming is volgens de memorie van toelichting dan ook het uitsluiten van residentieel vastgoed bij familiale vennootschappen.

Het huidige regime richt zich voornamelijk op de globale beoordeling van een reële economische activiteit. In het ontwerp van het programmadecreet wordt gekozen voor een vormelijke uitsluiting van bepaalde onroerende goederen uit het toepassingsgebied van de gunstregeling, met dan weer een correctie indien deze goederen een bepaald percentage vertegenwoordigen. De voorwaarde van een reële economische activiteit wordt daarbij zelfs in het decreet zelf geschrapt. Deze wijziging markeert een duidelijke verschuiving in focus, van een inhoudelijke toetsing op economische grond naar een categorische benadering op basis van de aard van de activa die een vennootschap heeft.

De geplande hervormingen volgens de ontwerptekst (bis)

Afschaffing van de parameters inzake “reële economische activiteit”

Een eerste, inhoudelijk ingrijpende wijziging is aldus de afschaffing van de beoordeling van een reële economische activiteit. Tot op heden hanteerde het decreet een vermoeden op basis van twee hogergenoemde parameters. 

Deze benadering steunde dus sterk op boekhoudkundige en objectieve criteria. Volgens de toelichting bij het ontwerp van decreet bleken deze parameters in de praktijk niet rigide genoeg en tevens vatbaar voor manipulatie om het gewenste spectrum van familiale ondernemingsstructuren adequaat te vatten. De decreetgever verwijst als belangrijke aanleiding voor de hervorming expliciet naar het arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 maart 2023 (het zogenaamde Beenhouwerij-arrest of Slagersarrest). Het Hof oordeelde in deze zaak immers dat het niet onredelijk is het gunstregime toe te passen op zogenaamde vennootschappen die naast een kwalificerende activiteit (zoals een slagerij), ook onroerend vermogen aanhouden dat geen verband houdt met die economische activiteit. Dit alles zolang er geen sprake is van fiscaal misbruik.

De decreetgever lijkt deze meer globale benadering te verlaten. Met die keuze verlegt de decreetgever de focus eigenlijk van een materiële toetsing (Wat doet de vennootschap werkelijk?) naar een eerder formele kwalificatie (welke activa bezit zij?).

  • Merk op: Het is hierbij wel zeer opvallend dat in de memorie van toelichting van het ontwerp van decreet, de decreetgever wél nog stelt dat een vennootschap die geen reële economische activiteit heeft, wordt uitgesloten van de gunstregeling. Dit is toegevoegd als repliek op het advies van de SERV. De voorwaarde van een reële economische activiteit wordt aldus uit het decreet geschrapt, maar in de memorie van toelichting stelt men wel nog uitdrukkelijk dat vennootschappen die geen reële economische activiteit hebben, worden uitgesloten van de vrijstelling. 

Residentieel vastgoed: OUT

Een tweede belangrijk element voor de hervorming van het gunstregime voor familiale vennootschappen is de expliciete uitsluiting van onroerende goederen die tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd. In de memorie van toelichting spreekt men van het weren van residentieel onroerend goed, met inbegrip van bouwgronden, uit het toepassingsgebied van de regeling. De term residentieel vastgoed wordt in het decreet zelf niet gehanteerd. In de memorie van toelichting stelt de decreetgever dat het de bedoeling is om te verhinderen dat ander patrimonium dan bedrijfsgerelateerd patrimonium wordt overgedragen en onroerende goederen die tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd uit te sluiten. In het ontwerp van decreet luidt het dat onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd, met inbegrip van de bouwgronden, uitgesloten worden.

Het gunstregime kan vandaag nog volledig worden toegepast op aandelen van familiale vennootschappen waarvan de activa deels uit onroerende goederen die tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd, bestaan. Dit zal onder de nieuwe regeling in principe niet langer mogelijk zijn. De decreetgever wil de waarde van het residentieel vastgoed die gereflecteerd wordt in de waarde van de aandelen van de vennootschap, uitsluiten van het gunstregime. 

In het ontwerp zal ook de waarde van de onroerende goederen die tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd, in de dochtervennootschappen expliciet worden uitgesloten uit de berekeningsgrondslag van het gunstregime. Het betreft hier dergelijke onroerende goederen binnen dochtervennootschappen waarin de holding een participatie van minstens 10% aanhoudt. Daarmee wil de decreetgever vermijden dat “residentieel vastgoed” via de vennootschapsstructuur toch indirect zou genieten van de vrijstelling of het verlaagde tarief. 

Met bovenstaande verscherpingen wil de decreetgever aansluiten bij de bestaande regeling voor familiale ondernemingen, waarbij een onroerend goed dat hoofdzakelijk tot bewoning is bestemd of wordt aangewend, eveneens automatisch van het gunstregime werd uitgesloten. 

  • Merk op: In tegenstelling tot de eerdere ontwerptekst, waarin voorzien was om het woord “hoofdzakelijk” te schrappen om interpretatiegeschillen te vermijden, werd in de laatste versie beslist om deze term toch te behouden. De decreetgever stelt hierbij letterlijk dat “bij een latere aanpassing van de regelgeving deze schrapping eventueel kan worden hernomen”. 

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State en de SERV werd in het nieuwe ontwerp van decreet een uitzondering ingevoerd op de uitsluiting van het zogenaamde residentieel vastgoed. Vennootschappen waarvan minstens 75% van de omzet voortvloeit uit een activiteit die betrekking heeft op onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd én die in de drie jaar voorafgaand aan de overdracht minstens één voltijds tewerkgestelde werknemer (VTE) tellen, worden niet meer gedeeltelijk uitgesloten van het gunstregime. Het betreft volgens de regering vennootschappen wiens omzet gegenereerd wordt via aankoop, verkoop, bouw of verhuur van vastgoed dat voor privatieve bewoning in aanmerking komt.

Voldoet de vennootschap aan deze dubbele toets — zowel de omzetvoorwaarde (75%) als de tewerkstellingsvoorwaarde (minimaal één VTE) — dan kan het gunstregime toch worden toegepast op de volledige waarde van de aandelen, zonder dat het residentieel vastgoed uit de berekeningsgrondslag van de vrijstelling moet worden geëlimineerd. 

  • Merk op: een vennootschap die geen reële economische activiteit heeft, wordt volgens de decreetgever nog steeds uitgesloten van de vrijstelling. Dit wordt benadrukt in de memorie van toelichting, ondanks dat deze voorwaarde uitdrukkelijk uit het decreet wordt geschrapt. 

Verplichte waardering door bedrijfsrevisor of accountant

Het ontwerp introduceert bij elke schenking of aangifte van nalatenschap, waarin het gunstregime wordt aangevraagd, een verplicht verslag van een bedrijfsrevisor, die niet de commissaris is, of een gecertificeerd accountant.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de SERV heeft voorgesteld om, naar analogie met het federale wetsvoorstel inzake de meerwaardebelasting, uitdrukkelijk te bepalen dat de persoon die het waarderingsverslag opstelt “niet de gebruikelijke beroepsbeoefenaar” van de vennootschap mag zijn. Aangezien het ontwerp van decreet al voorziet dat de bedrijfsrevisor niet de commissaris van de vennootschap mag zijn, zou dit vooral betrekking hebben op de gecertificeerde accountants. De Vlaamse Regering heeft deze suggestie echter niet gevolgd. Volgens haar biedt het bestaande wettelijke en deontologische kader voor zowel bedrijfsrevisoren als gecertificeerde accountants reeds voldoende waarborgen inzake onpartijdigheid, onafhankelijkheid en professionaliteit. 

Indien de vennootschap vastgoed bezit, zal deze beroepsbeoefenaar de scheiding tussen bedrijfsactiva en het residentieel vastgoed concreet moeten maken. De onafhankelijke bedrijfsrevisor of accountant moet dus een verslag opstellen bestaande uit verschillende elementen en voornamelijk:

  • de verkoopwaarde van de volle eigendom van de overgedragen aandelen;
  • het deel van die waarde dat overeenstemt met de onroerende goederen die tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn binnen de familiale vennootschap of haar dochtervennootschappen.

De vrijstelling of het verlaagde tarief zal dan voortaan enkel van toepassing zijn op de restwaarde van de aandelen en dus op het gedeelte dat niet wordt bepaald door de onroerende goederen die tot bewoning worden aangewend of bestemd.

Voor schenkingen moet het verslag vóór de datum van de authentieke akte van schenking worden opgesteld en binnen zeven dagen na registratie van de authentieke akte worden ingediend bij de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL). Voor nalatenschappen dient het verslag voorafgaand aan de indiening van de aangifte nalatenschap te zijn gedateerd en ondertekend.

De Raad van State en SERV maakten ook enkele opmerkingen over de controle door VLABEL op deze waarderingsverslagen. De SERV stelde namelijk dat het verslag niet bindend is voor VLABEL en deze dit zonder enige motivering naast zich kan neerleggen. In de memorie van toelichting repliceert men hierop dat VLABEL het waarderingsverslag slechts aan een marginale controle zal onderwerpen. De waardering die wordt uitgevoerd door de bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant geldt in principe als uitgangspunt voor de fiscale behandeling, tenzij er sprake is van manifeste fouten of onregelmatigheden. Indien VLABEL hiervan wenst af te wijken, zal zij dit volgens de memorie van toelichting steeds uitdrukkelijk moeten motiveren in het licht van de motiveringsplicht, die overigens voor elke overheidshandeling geldt. 

  •  Merk op: het is opvallend dat de regering verwijst naar de motiveringsplicht, die voor elke overheidshandeling geldt. De praktijk leert ons dat de aanslagbiljetten van de Vlaamse Belastingdienst vaak slechts zeer summier gemotiveerd zijn. Er is zelfs recente Cassatierechtspraak omtrent dit gebrek aan motivering door VLABEL in een aanslagbiljet. Het is dan ook maar te hopen dat dit grondig anders zal zijn voor de aanslagen in de schenk- of erfbelasting waarbij afgeweken wordt van het verslag van de revisor of accountant. 

De Raad van State vroeg terecht of bij de waardering rekening mag worden gehouden met de schulden en financieringslasten die specifiek zijn aangegaan om een onroerend goed dat tot bewoning wordt aangewend of is bestemd te verkrijgen. De regering antwoordt hierop door te stellen dat er in de letterlijke lezing van het decreet geen verrekening is, maar in de feiten daarmee wel rekening zal worden gehouden via de globale waardering van de vennootschap. De bal wordt eigenlijk doorgeschoven naar de bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant die in zijn verplicht verslag een raming dient te maken van de totale waarde van de aandelen en vervolgens het gedeelte daarvan dat bepaald wordt door de waarde van het residentieel vastgoed. 

  • Merk op dat voor deze verslagen in een overgangsregeling wordt voorzien. Indien de authentieke akte van schenking tussen 1 januari 2026 en 31 maart 2026 wordt verleden, wordt de indieningstermijn van het verslag verlengd met 60 dagen.

Het voorafgaande attest

De bestaande mogelijkheid om een attest aan te vragen bij VLABEL, waarmee belastingplichtigen vooraf zekerheid kunnen verkrijgen over de toepassing van het gunstregime, blijft behouden. Via deze aanvraag kan worden bevestigd dat de voorwaarden voor de vrijstelling of het verlaagde tarief op het moment van het verzoek zijn vervuld.

Nieuw is evenwel dat het attest voortaan ook kan betrekking hebben op het verslag van de revisor of accountant, en aldus de waardering van de aandelen en op eventueel de onroerende goederen in de vennootschap die worden aangewend of bestemd tot bewoning. De aanvraag voor dit voorafgaand attest dient te gebeuren binnen 30 dagen vanaf de datum waarop de waardering gebeurde. VLABEL beschikt dan over een termijn van 60 dagen om het attest af te leveren, minder dus dan de huidige termijn van 90 dagen.

Ook in de erfbelasting kan men voorafgaand aan de indiening van de aangifte nalatenschap een gelijkaardig attest bekomen voor de familiale vennootschap. De SERV uitte in dit kader haar bezorgdheden over de strakke termijnen voor het indienen van een aangifte nalatenschap. In de memorie van toelichting antwoordt men hierop door te stellen dat een uitstel kan worden gevraagd voor de indiening van de aangifte van nalatenschap. VLABEL zou zich flexibel opstellen tegenover dergelijke verzoeken tot uitstel. Conform de huidige wetgeving is er echter bij een laattijdige indiening altijd een belastingverhoging verschuldigd. Zelfs bij een uitstel van termijn dient de belastingplichtige dus een belastingverhoging te betalen. Een echte tegemoetkoming kan men dit dan naar onze mening dan ook niet noemen. 

Continuïteitsvoorwaarden

Tot slot werden ook de voorwaarden voor het behoud van het gunstregime na een schenking of vererving verder verduidelijkt en geactualiseerd.

Een belangrijke wijziging betreft de continuïteitsvoorwaarde inzake tewerkstelling. Voor vennootschappen die onder de “75%-uitzondering” vallen — waarbij de omzet aldus hoofdzakelijk voortvloeit uit activiteiten rond residentieel vastgoed — geldt dat de vereiste tewerkstelling van minstens één voltijdse werknemer (VTE) niet enkel aanwezig moet zijn in de drie jaren voorafgaand aan de schenking of het overlijden, maar ook gedurende drie jaar na de overdracht behouden moet blijven. 

Ten slotte wordt ook een voorwaarde voor het behoud van het gunstregime na de schenking of vererving tekstueel gewijzigd. Een jarenlange discussie over de berekening van de aanvullende schenkbelasting na een kapitaalvermindering, werd door het Hof van Cassatie beslecht in een arrest van 13 december 2024. Het Hof oordeelde, bondig samengevat, dat bij een kapitaalvermindering na toepassing van het gunstregime, de erf- of schenkbelasting enkel van toepassing is op het nominale bedrag van de kapitaalvermindering. In het ontwerp wordt de tekst van het decreet aangepast in lijn met deze Cassatierechtspraak.

Inwerkingtreding

De hervorming zou in werking treden op 1 januari 2026 en is van toepassing op alle authentieke schenkingsakten die worden verleden, evenals alle nalatenschappen die openvallen vanaf die datum. 

In haar advies vroeg de Raad van State bijkomende duidelijkheid omtrent de toepassing van de nieuwe regels op de zogenaamde restschenkingen (fideïcommis de residuo). Dit betreft schenkingen onder opschortende voorwaarde, waarbij het geschonken goed pas bij het vooroverlijden van de eerste begiftigde effectief wordt overgedragen aan de tweede begiftigde. De memorie van toelichting bevestigt dat in die gevallen de voorwaarden voor het gunstregime en de belastbare grondslag moeten worden beoordeeld op de datum van het overlijden van de eerste begiftigde. De nieuwe bepalingen zullen bijgevolg ook toepassing vinden op restschenkingen die pas na 1 januari 2026 actueel worden.

Kritische noot bij ontwerp

Hoewel het duidelijk is dat de decreetgever met deze hervorming wil vermijden dat het gunstregime wordt aangewend voor zuivere patrimoniumstructuren, rijst de vraag of de voorgestelde wijzigingen dit doel in de praktijk ook daadwerkelijk zullen realiseren.

Kwalificatie ‘residentieel vastgoed’

Met de eerste ontwerptekst heeft de decreetgever vooral geprobeerd om te duiden wat niet onder de gunstregeling valt. Na het advies van de Raad van State en de SERV zijn er enkele aanpassingen gedaan. We stellen ons nog steeds de vraag of het niet moeilijker wordt om te bepalen welke vennootschappen wel onder de gunstregeling vallen.

De 75%- grens en tewerkstellingsvoorwaarde voor vennootschappen met residentieel vastgoed 

De nieuw ingevoerde uitzondering probeert een antwoord te geven op de opmerkingen van de Raad van State en de SERV. Vennootschappen met vastgoed dat hoofdzakelijk tot bewoning wordt aangewend of is bestemd, waarvan minstens 75% van de omzet voortvloeit uit een activiteit met betrekking tot dit “residentieel” vastgoed, én die bovendien minstens één voltijdse werknemer in dienst hebben in de drie jaar voorafgaand aan de overdracht, kunnen toch van het gunstregime genieten. 

De tegemoetkoming via de 75%-grens lijkt op het eerste gezicht een evenwichtige correctie op de algemene uitsluiting van residentieel vastgoed. In de praktijk zal echter moeten blijken of deze uitzondering niet vooral nieuwe ongelijkheden en interpretatieproblemen creëert.

Zo rijzen meteen enkele vragen; 

  • Waarom wordt het onderscheid gemaakt tussen vennootschappen met een economische activiteit die residentieel vastgoed aanhouden en vennootschappen met een economische activiteit die beleggingsfondsen, gelden of termijnrekeningen aanhouden? 
    • Waarom wordt een onderscheid gemaakt tussen – zeg maar - een vennootschap die een slagerij uitbaat en daaruit 100% van haar omzet haalt, zonder enig personeel en vrijstelling geniet enerzijds, en anderzijds een vennootschap actief in vastgoed (aan- en verkoop, ontwikkeling, verhuur) en daaruit 100% van haar omzet behaalt en geen vrijstelling geniet tenzij zij gedurende 6 jaar een personeelslid tewerkstelt (drie jaar voor, drie jaar na het overlijden of de schenking)? Kan dit onderscheid stand houden in het licht van het gelijkheidsbeginsel?
    • Erkent de decreetgever nu dat een vennootschap die enkel bedrijfspanden verhuurt, wel degelijk een economische activiteit uitoefent? Onder de huidige regeling betwistte VLABEL dit namelijk in veel dossiers. 
    • Wat met een kleine slagerij die met minstens één VTE een beperkte economische activiteit uitoefent, maar op de balans ook een aanzienlijk appartementsgebouw heeft staan, waardoor meer dan 75% van de omzet uit huurinkomsten voortvloeit? Deze vennootschap zou naar onze mening onder de nieuwe regeling overgedragen kunnen worden onder het gunstregime voor familiale vennootschappen. Dit zal waarschijnlijk niet echt in lijn met het doel van de decreetgever liggen? 

De hervorming oogt op het eerste zicht ingrijpend, maar doet toch veel vragen rijzen. Waar het vroegere vermoeden van een reële economische activiteit formeel uit het decreet wordt geschrapt, lijken de nieuwe criteria van 75% omzet en een minimale tewerkstelling in de praktijk hetzelfde doel te dienen. Bovendien stelt de memorie van toelichting nog letterlijk dat een vennootschap die geen reële economische activiteit heeft, wordt uitgesloten van de vrijstelling… 

Verslag accountant en bedrijfsrevisor 

De verplichte tussenkomst van een bedrijfsrevisor of accountant kan bijdragen aan de waardering en controleerbaarheid, maar roept tegelijk vragen op over hun verantwoordelijkheid bij de beoordeling van het residentieel karakter van bepaalde activa. 

Gelet op de strakke termijnen die gehanteerd worden voor de voorafgaande verslagen en attesten, zal het voor de belastingplichtigen ook niet eenvoudiger worden om hun familiale vennootschap op een vlotte manier over te dragen naar de volgende generatie. 

Bovendien zal deze bijkomende verplichting onvermijdelijk leiden tot hogere kosten, meer administratieve lasten en nieuwe interpretatie- en mogelijk waarderingsgeschillen. De SERV merkte ook op dat deze nieuwe regeling gepaard kan gaan met heel wat extra compliance kosten voor ondernemers. Voor kleinere familiale vennootschappen kunnen deze verplichtingen een onevenredige drempel vormen in verhouding tot het beoogde fiscale voordeel.

Tot slot merken we op dat ook voor de federale meerwaardebelasting deze beroepsgroepen een verslag zullen moeten opstellen en zij door de invoering van de elektronische facturatie (PEPPOL) al met een hoge werkdruk kampen. Heel wat accountants hebben inmiddels zelfs een cliëntenstop ingevoerd. Hoe kunnen zij daarbovenop ook nog de bijkomende waarderingsverplichtingen opnemen?

Maatschappelijke impact

We merken hierbij ten slotte graag op dat in het ontwerp van decreet zelf wordt gesteld dat in alle geschonken vennootschappen in Vlaanderen, het residentieel vastgoed een waarde van ongeveer 3,8% vertegenwoordigt. Dit betekent dat 96,2% van de geschonken waarde geen residentieel vastgoed betreft. Er wordt aldus van alle ondernemers een enorme inspanning gevraagd, terwijl slechts 3,8% van de geschonken waarde betrekking zou hebben op residentieel vastgoed. 

Conclusie

Het gunstregime voor familiale vennootschappen zal vanaf 1 januari 2026 in principe grondig hervormd worden. In het huidige ontwerp zijn de wijzigingen er vooral op gericht om de vennootschappen die, al dan niet via dochtervennootschappen, onroerende goederen bezitten die tot bewoning worden aangewend of bestemd, uit te sluiten van het gunstregime.

Om die reden zou het huidige vermoeden van een reële economische activiteit, gebaseerd op parameters uit de jaarrekening, worden afgeschaft. Ook de mogelijkheid van de belastingplichtige om het tegenbewijs te leveren dat de vennootschap over een reële economische activiteit beschikt, wordt uit het decreet gehaald.

Na tussenkomst van de Raad van State en de SERV werd alsnog voorzien in een beperkte uitzondering: vennootschappen die minstens 75% van hun omzet genereren uit een reële activiteit met residentieel vastgoed en minstens één voltijdse werknemer tewerkstellen, kunnen het gunstregime volledig behouden.

Een bedrijfsrevisor of gecertificeerd accountant zal hierbij moeten bepalen welke onroerende goederen tot bewoning worden aangewend of bestemd en welke waarde en omzet deze goederen vertegenwoordigen in de geschonken vennootschap. Het verslag omtrent deze waarderingen kan, binnen strikte termijnen, worden bevestigd door VLABEL.

Toch blijft de vraag of dit nieuwe kader in de praktijk meer rechtszekerheid zal brengen. Het doel van de decreetgever is duidelijk, maar er kunnen toch vragen gesteld worden bij de concrete uitwerking van deze voorwaarden in de praktijk.

Huidig artikel is gebaseerd op de eerste twee ontwerpen van het decreet. Het is dus zeker mogelijk dat er nog wijzigingen zullen worden doorgevoerd aan de huidige teksten. Hoe dan ook, lijkt het aangewezen om uw situatie op dag van vandaag goed te laten nakijken. Onze experten staan u hierin graag bij. Aarzel dus niet om met hen contact op te nemen.

#Erfbelasting #Estate planning #Private Client Services