Overslaan en naar de inhoud gaan
#Tax Law

Meldingsplicht & beroepsgeheim: een onmogelijk huwelijk

donderdag 14/01/2021
man-thinking-computer

Op 5 juni 2018 werd de Europese richtlijn 2018/822 (ook wel ‘DAC 6’ genoemd) gepubliceerd. De richtlijn voorziet in een verplichte uitwisseling van inlichtingen over ‘mogelijke agressieve fiscale planningstechnieken met een grensoverschrijdend karakter’. Wie heeft meldingsplicht?

We verwijzen naar ons eerder nieuwsbericht in verband met de meldingsplicht in kader van de zogenaamde DAC6 en de (on)verzoenbaarheid het beroepsgeheim

Voormelde federale wetgeving werd ook omgezet door de diverse Gewesten in ons land.

In onze eerdere bijdrage vermeldden we reeds dat het laatste woord ter zake zou komen van de rechtbanken van dit land.

Gelet op de onaanvaardbare inbreuken op het beroepsgeheim van de adviseur, en van de advocaat in het bijzonder, hoefde het immers niet te verbazen dat deze belangrijke discussie werd voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. Meerdere beroepsorganisaties (waaronder de advocatuur) hebben dan ook tegen de Wetgeving zelf (federaal en gewestelijk) procedures ingeleid tot vernietiging van deze wetgeving.

Deze uitspraken zouden niettemin pas vermoedelijk volgen nadat de wetgeving op 1 januari 2021 de facto in werking zal getreden zijn (na uitstel van 6 maanden door COVID-19). Reden waarom ook in meerdere procedures verzocht werd om de schorsing van deze wettelijk bepalingen.

Vandaag heeft het Grondwettelijk Hof uitspraak gedaan (arrest 167/2020) over het verzoek tot schorsing van het Vlaams Decreet van het Vlaams Parlement dd. 26 juni 2020 tot wijziging van het decreet van21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.

Vooreerst geeft het Grondwettelijk Hof een aantal verduidelijkingen over de juiste lezing van bepaalde artikelen:

  • Van zodra een intermediair zich beroept op zijn verschoningsrecht en dit meldt aan de cliënt of een andere intermediair (in de mate dat dit mogelijk zou zijn) is hij ontheven van zijn meldingsplicht. De vraag of de cliënt of de andere intermediair uiteindelijk meldt of niet is niet relevant voor deze ontheffing in hoofde van de intermediair die zich beroept op het beroepsgeheim.

  • Indien de intermediair zich beroept op zijn verschoningsrecht dan dient hij dit te melden aan de relevante belastingplichtige (als er geen andere intermediair is of dit niet kan gemeld worden aan de andere intermediair). Deze “relevante belastingplichtige” kan enkel de cliënt zelf zijn.

Op twee punten is het Grondwettelijk Hof van oordeel dat de kritiek op het Decreet wel mogelijks gegrond zou kunnen zijn (in het vernietigingsarrest dat nog moet volgen zal het Grondwettelijk hierover definitief uitspraak doen):

  • Het Decreet bepaalt dat inzake ‘marktklare constructies’ er bij de periodieke rapportering geen verschoningsrecht zou kunnen gelden. Het Grondwettelijk Hof sluit niet uit dat hier zich wel degelijk een probleem stelt van beroepsgeheim.

  • De melding aan andere intermediairs dat men zich als intermediair beroept op het beroepsgeheim zou zelf al mogelijks een inbreuk kunnen vormen op het beroepsgeheim. Ook hier sluit het Grondwettelijk Hof niet uit dat er een probleem is. Op dit punt formuleert het Grondwetttelijk Hof al zelfs een prejudiciële vraag aan het Europees Hof van Justitie.

Het Grondwettelijk Hof vindt het beroepsgeheim van de advocaat dermate belangrijk dat door voormelde pijnpunten het zelfs besluit tot schorsing van enkele bepalingen van het Decreet tot dat het Hof van Justitie uitspraak zal gedaan hebben en het Grondwettelijk Hof op basis hiervan uitspraak zal doen over het verzoek tot vernietiging.

Het Grondwettelijk Hof stelt immers dat “De verzoekende partijen maken aannemelijk dat de onmiddellijke toepassing van artikel 14 van het bestreden decreet hun een ernstig nadeel dreigt te berokkenen doordat een advocaat, in het kader van de uitoefening van de wezenlijke activiteiten van zijn beroep, namelijk het verdedigen of vertegenwoordigen in rechte van de cliënt en het verlenen van juridisch advies, ertoe verplicht kan worden informatie te delen die onder het beroepsgeheim valt. Het gaat om een nadeel dat moeilijk kan worden hersteld bij een eventuele vernietiging van die bepaling.

Weliswaar betreft deze uitspraak enkel het Vlaams Decreet, maar het lijkt niet meer dan logisch dat de principes van dit arrest ook zullen doorwerken op de gelijkluidende federale en regionale wetgeving.